Vorig weekend was het weer zover: nog maar eens een artikel over de schade die geraffineerde plantaardige oliën in ons lichaam kunnen aanrichten. Alhoewel het maar mondjesmaat in de media komt, verschijnen er tegenwoordig toch met de regelmaat van de klok artikelen en studies die de ‘plantaardige vetten zijn goed, verzadigde vetten zijn slecht-hypothese’ onderuit halen.
Eén van de eerste dingen die ik tijdens mijn cursussen voedingsleer goed in mijn hoofd prentte, was dat geraffineerde plantaardige oliën – zo van die goudgele oliën in plastic flessen – niet gewoon slecht zijn voor de gezondheid, maar wel bij-zon-der slecht. Al jaren komen er – op olijfolie, kokosolie en een occasionele koudgeperste notenolie na – hier dan ook geen plantaardige oliën meer in huis. Geen maïs-, soja-, zonnebloem-, koolzaad-, rijst-, arachide- of god-weet-van-welke-plant-ze-tegenwoordig-nog-allemaal-olie maken. En wel met reden. Het advies om onze traditionele echte boter te vervangen door geraffineerde plantaardige oliën of margarines is waarschijnlijk één van de grootste missers van de dieetleer in de afgelopen eeuw.
Hoewel meerdere, goed onderbouwde studies – die ondertussen toch al enige tijd bekend zijn – duidelijk aantonen dat bewerkte en geraffineerde oliën ronduit ongezond zijn, wordt ons nog altijd her en der aangeraden om die vetten te eten. Goed uitgekiende marketingcampagnes geven die adviezen nog een duwtje in de rug. En dat terwijl dat soort oliën en margarines het vetzurenprofiel in je lichaam compleet in de war brengen.
Belangrijk hierbij is dat we de vetzuren omega 6 en omega 3 in een bepaalde balans in ons lichaam moeten opnemen. Een ideale verhouding van omega 6 tot omega 3 ligt tussen de 3 op 1 à 1 op 1. Omdat plantaardige oliën en margarines bijzonder rijk zijn aan omega 6-vetzuren, heeft de hoge consumptie van deze producten ervoor gezorgd dat de verhouding omega 6 tot omega 3 in onze lichamen ondertussen is opgelopen tot 16 op 1 à 30 op 1. Met alle gevolgen vandien, aangezien deze vetzuren niet zomaar brandstoffen zijn voor onze cellen, maar ook een heel belangrijke rol spelen in lichaamsprocessen, waaronder onze immuniteit. Bij een verstoorde vetzurenbalans krijgen aandoeningen als auto-immuunziekten (CVS, fibromyalgie, reuma, …) en ontstekingen een grotere kans.
In een recent verschenen artikel in The Telegraph vertelt neuroprofessor John Stein van de universiteit van Oxford nu ook hoe dit proces ‘ons brein laat veranderen op een manier die even zorgwekkend is als de klimaatverandering.’ De professor wijst erop dat de verstoorde vetzurenbalans een oorzaak zou kunnen zijn van de significante stijging van neurologische aandoeningen in onze westerse wereld, waaronder dyslexie en mentale problemen.
Naast dit negatieve effect op de hersenen, is er nog een bijkomend probleem met deze vetten. Wanneer je ze verhit, komen er toxische stoffen vrij die gelinkt worden aan aandoeningen als hart- en vaatziekten, kanker, hormonale problemen en problemen met de schildklier.
Tijd dus om eens op een rijtje te zetten welke vetten je nu best wél kan gebruiken, zodat die lange rijen met flessen vol olie je in de supermarkt niet meer in de war brengen. Het is eigenlijk heel simpel. Het enige wat je moet onthouden, is dat de traditionele kookvetten – boter, olijfolie en kokosolie – de beste keuze zijn. Ongeraffineerde hazelnootolie en pompoenpitolie kan je af en toe in koude bereidingen gebruiken (en smaken heerlijk!). Onthou wel dat deze laatste twee oliën best koud bewaard worden en snel opgebruikt moeten worden omwille van hun snellere oxidatietijd. De rest van de oliën kan je dan gewoon in de winkelrekken laten staan. Makkelijk toch?
(*) Het woord ‘essentieel’ duidt erop dat je lichaam deze vetzuren niet zelf kan aanmaken en dus uit voedsel moet halen.
Literatuur:
Ann Intern Med. 2014;160(6):398-406. doi:10.7326/M13-1788
Harcombe Z, Baker JS, Cooper SM, et al. Evidence from randomised controlled trials did not support the introduction of dietary fat guidelines in 1977 and 1983: a systematic review and meta-analysis. Open Heart 2015;2:e000196. doi:10.1136/openhrt-2014- 000196 R